Wet vorm van de eed
Artikel 1
Hij, die ter uitvoering van een wettelijk voorschrift mondeling een eed, belofte of bevestiging moet afleggen, zal:
a
indien hij een eed aflegt, onder het opsteken van de twee voorste vingers van zijn rechterhand, uitspreken de woorden: "Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig",
b
indien hij een belofte aflegt, uitspreken de woorden: "Dat beloof ik", indien hij een bevestiging aflegt, uitspreken de woorden: "Dat verklaar ik",
tenzij hij aan zijn godsdienstige gezindheid den plicht ontleent den eed, de belofte of de bevestiging op andere wijze te doen.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.